wòrden: Ludwich Uhland (oost in Bes )
1 Een drietal gezellen trok over de Rijn,
Hen lokte een herberg om vrolijk te
zijn. ) bis
2 "Zeg Moeke, is uw bier en uw wijn nog
zo goed?
Maar waar blijft uw dochter, zij brengt
ons geen groet", ) bis
3 "Mijn bier is nog krachtig, mijn wijn
is nog klaar,
Maar`t meisje is gestorven, zij ligt op de
baar". ) bis
4 Zij traden naar binnen, de lust van het
huis,
Die lag daar terneder, in de koolzwarte
kluis. ) bis
5 De eerste hief zwijgend het lijkkleed
omhoog,
En keerde terug met een traan in het
oog. ) bis
6 De tweede deed zwijgend het lijkkleed weer
dicht,
En keerde terug met de hand voor`t
gezicht. ) bis
7 De derde hief het kleed op en drukte
terstond,
Een vurige kus op den ijskouden mond. ) bis
8 "Al zijt gij gestorven, mijn hart mint
u toch,
Ik zal u beminnen in eeuwigheid
nog". ) bis
***************
Terug naar titel en beginregel
Terug naar Terschellinger liedjes