13         HET HUTJE BIJ DE ZEE 

                     (oost in A)

 

1  Beelden uit mijn kinderjaren, uit mijn jeugd zo vrij en blij,

    Trokken dikwijls als een schaduw, aan mijn peinzend oog voorbij.

    ‘k Denk nog dikwijls aan die dagen, vol geluk en zoete vree,

    Hoe verheugd wij steeds ontwaakten, in ons hutje aan de zee. 

    Hoe verheugd wij steeds ontwaakten, in ons hutje, ons hutje aan de zee. 

 

2  Mijn verbeelding ziet de bloemen, voor dat nederig venster staan,

    En`t strand, waar ik schelpen gaarde, glanzend, bij het licht der maan.

    `k Hoor mijn moeder zoet vermanen, als ze mij in`t bedje deed,

    En ik voel weer 's levensmorgen, in ons hutje aan de zee,

    En ik voel weer 's levensmorgen, in ons hutje, ons hutje aan de zee.  

 

3  Wat mij later zal gebeuren, 's levens droefheid,'s levensvreugd,

    Nimmer zal ik die plek vergeten, dierbaar plekje mijner jeugd.

    En mijn laatste wens zal wezen, dat ik eens verheugd, tevree,

    `t Moede hoofd terneer kan vleien, in ons hutje aan de zee,

    `t Moede hoofd terneer kan vleien, in ons hutje, ons hutje aan de zee.  

              

          **************

 

Geluidsfragment

 

Volgend lied

 

Terug naar titel en beginregel

 

Terug naar Terschellinger liedjes

 

Terug naar Homepage