wòrden: Ds.W.J.Kühler. Doopgez.
Predikant te West 1897-1902
wiiz : Hortense de Beauharnais. (oost
in G )
1 Heft uit der golven blauwe schoot, Uw
trotse duinenrij,
Klein eiland door uw deugd en groot,
gezegend, fier en vrij,
O, lieflijk oord, O gastvrij strand,
door’s hemels zorg behoed,
Liefst plekje van mijn Vaderland,
Terschelling weest gegroet. ) bis
2 Wat in der tijden loop verdween, wat grootheid
zonk in`t niet,
Gij zijt getrouw aan uw verleên, de zee
blijft uw gebied.
Nog waait de driekleur wijd en zijd, langs
heel de Oceaan,
En waar zij wappert, zijn altijd, Terschellingers vooraan. ) bis
3 Maar zo der vaderen vrome moed, de kracht
der mannen staalt,
O, zeg mij waar zo rein`n gloed, uit zachter ogen straalt.
Geen gaaf, zo rijk, geen heil zo hoog, als
vrouwendeugd en schoon,
En hoe ook Neer'land roemen moog,
Terschelling spant de kroon.! ) bis
4 Ons bind aan u in vreugd en smart, een
liefde !`t leven lang,
En lovend rijst uit aller hart, een luide
jubelzang.
O, lieflijk oord, O gastvrij land, door`s
hemels zorg behoed,
Liefst plekje van mijn Vaderland, Terschelling weest gegroet ! ) bis
***************
Terug naar titel en beginregel
Terug naar Terschellinger liedjes